– De Groene Amsterdammer nr. 43
Judith Koelemeijer bleef dicht bij de teksten van Etty Hillesum. Daarmee schreef zij een sublieme biografie van de joodse jonge vrouw die het lot van haar volk wilde, nee, móest delen.
Sommige boeken kun je meermaals lezen en telkens zijn ze nieuw. Zo vergaat het mij met Het verstoorde leven, de keuze uit het dagboek van Etty Hillesum, geschreven van 1941 tot in 1943. In dat jaar werd ze in Auschwitz vermoord, 29 jaar oud. Na vergeefse pogingen van Etty’s vrienden om het uitgegeven te krijgen, zag Jan Geurt Gaarlandt in 1980 de kwaliteit en de uniciteit ervan. Er volgden tientallen drukken, vermeerderde uitgaven van de volledige dagboeken en brieven, studies en wereldwijde bekendheid. Wat Hillesum te vertellen heeft is nog altijd relevant en noodzakelijk. En haast niet te bevatten.
Het dagboek beschrijft een wonderlijk proces van onthechting en verlichting in volle oorlogstijd. Binnen luttele jaren wordt de 27-jarige Etty Hillesum van een zenuwachtige jonge vrouw, worstelend met burn-out, met hevige liefdesverlangens, met gevoelens van minderwaardigheid en doelloosheid, tot een zelfverzekerde volwassene die weet wat haar te doen staat. Ze wil het lot van haar (joodse) volk delen, zichzelf uitdelen, helpen waar ze kan en zich niet laten meeslepen in de alom heersende orgie van haat en wraakgevoelens.
Ze is ongelovig, maar begint te bidden tot een god die ze in zichzelf vindt. Terwijl joden om haar heen worden weggesleurd weet ze dat ze er zelf ook aan gaat. Vrienden willen haar helpen met een vervalste halve- Ariërverklaring, ze bieden haar een onderduikadres aan: ze wijst het af. De treinen moeten vol, onverschillig met welke jood. Als zij het niet is zal het een ander zijn die gegrepen wordt. In Westerbork helpt ze de daar samengepakte joden waar ze kan. Ze schrijft door merg en been gaande brieven aan haar vrienden over de taferelen die zich in Westerbork afspelen. Ze leeft uitsluitend in het nu. Ze bezit niets en juist daardoor bezit ze alles. Ze beleeft periodes van grote verlichting waarin ze zich volledig gered voelt, wat er ook gebeurt.
Hillesums dagboek illustreert Carl Gustav Jungs idee, dat de ziel op eigen kracht naar voltooiing streeft. Dat is een autonoom proces, begeleid door dromen en fantasieën, dat ongecensureerd ruimte moet krijgen. Daardoor
kunnen doodzieke jonge kinderen soms in korte tijd toegroeien naar een acceptatie van hun sterven waar gezonde mensen een heel leven voor nodig zouden hebben. Zoals het lichaam toegroeit naar de dood, doet ook je ziel dat, meende Jung. In de woorden van Hillesum: ‘Ik moet niet de dingen willen, ik moet de dingen zich in mij laten voltrekken.’
Als er weinig tijd is, groeit de ziel sneller en intenser. Het dagboek is gewijd aan dat proces van de ziel zelf haar gang te laten gaan.
Dat Hillesum het lot van haar volk doelbewust wil delen, blijft een fascinerend besluit. Vrijwel niemand in haar omgeving snapte het. Het afwijzen van de kans op overleven, die de meeste joden niet eens kregen, leek hoogmoedig. Het grensde volgens sommige van haar naasten aan krankzinnigheid. In freudiaanse termen zou je er inderdaad het afweermechanisme ‘Verkehrung ins Gegenteil’ in kunnen zien. Je omarmt wat je niet kunt keren, zelfs al wordt het je ondergang. Het gaat zodanig in tegen alle instinct tot zelfbehoud dat je er zelfs een doodswens in zou kunnen vermoeden. Maar Hillesum wilde niet dood, ze wilde juist voluit leven. Ze had geen depressie, want alles ging juist veel beter met haar toen ze het besluit nam om niet onder te duiken. Ze was er volkomen helder over. ‘Het gaat om onze ondergang en onze vernietiging, daarover hoeft men zich geen enkele illusie te maken. Men is op onze algehele vernietiging uit, dit moet men ook in zijn leven aanvaarden en dan gaat het verder wel weer’, schreef ze.
Dat biograaf Judith Koelemeijer deze existentiële keuze centraal stelde in haar Hillesum-biografie kon eigenlijk niet anders. Ik was tot het eind geboeid, zoveel empathie, deskundigheid en diepgravend onderzoek is in stelling gebracht. Koelemeijer opent heel effectief, door de tienjarige Klaas Smelik junior het bureaukastje te laten openen waarin schriften van Etty Hillesum liggen. Hij bladert erin. Is zijn vader die S. die hij steeds tegenkomt? Zijn vader en oudere halfzus hebben al zo vaak over Etty verteld, maar nu is het 1960 en die dagboeken zijn nog steeds niet gedrukt, hij kan ze niet lezen. Wie was dan toch Etty, die de dood koos terwijl zijn eigen vader haar wilde redden? ‘Wat kon er belangrijker zijn dan
een mensenleven?’
Persoonlijk belang heeft alle betekenis voor haar verloren. Etty Hillesum wordt ego-loos
Dat die centrale vraag meteen op tafel wordt gelegd maar dan bemiddeld door de ontdekking van een tienjarige, ver terug in de tijd geplaatst, gesteld door het kind dat Etty alleen maar kent van horen zeggen terwijl hij toch het raadsel wil kennen: het is de eerste stap van een tot het eind volgehouden spanningsboog. De kleine Klaas wordt de stand-in voor de lezer, die precies hetzelfde wil weten.
Koelemeijer vertelt vervolgens van de ontmoeting van Etty Hillesum met de veel oudere therapeut Julius Spier. Je leest een roman met een alwetende verteller, een literaire vorm die deze hele biografie wordt
volgehouden. Het verhaal wordt aangekleed met ruimtebeschrijvingen, de personages komen tot leven door de weergave van hun gedachten, gevoelens en herinneringen en door de gesprekken die ze met elkaar voeren. Je zit er meteen in. Julius Spier leest Etty’s hand en maakt een psychologische analyse die zo ontstellend klopt dat Etty zich herkend weet en bij hem in therapie wil. De ontmoeting representeert Etty’s ‘wedergeboorte’ zoals ze zelf schreef. ‘Op 3 februari 1941 ben ik ter wereld gebracht.’
En inderdaad wordt de schrijfster dan geboren: schrijven wilde Etty haar hele leven al, maar nu lukt het. Het is Spier die haar helpt structuur te brengen in haar overvolle leven, waarin ze manisch leest, te veel eet, plannen maakt die ze niet uitvoert en zo vergeestelijkt leeft dat ze het contact met haar lichaam kwijt is. Spier helpt haar los te komen van haar chaotische ouders, meer aandacht te geven aan haar lijf, in de vorm van gymnastiek, ademhalingsoefeningen en zich wassen met koud water. Door hem gaat ze dat dagboek beginnen. Hij laat haar voelen hoe sterk ze is door fysiek met haar te worstelen. Worstelen blijkt bij Spiers behandeling te horen. Ze slaat hem meteen een bloedlip en vloert hem. De volgende keer vloert hij haar, maar dan gaat de worstelpartij over in een halve vrijpartij. ‘Vanuit hedendaags perspectief deugt het natuurlijk totaal niet’, meent de alwetende verteller, ‘hoe kon Spier zijn vrouwelijke cliënten verleiden tot een worstelpartij, waarbij de therapeut en de hulpzoekende niet zelden boven op elkaar zaten of eindigden in elkaars armen?’
Etty vond het zelf ook merkwaardig. Toch werd de oude Spier woest aantrekkelijk voor haar. Even later vond ze hem weer afstotelijk en verliefd worden wilde ze per se niet. Ze had al een lieve oudere minnaar, Spier had al een verre verloofde en bovendien koesterde hij al die vertrouwelijke vriendschappen met vrouwen die voor hem werkten of die hij begeleidde. Etty was jaloers. Ze liet die gevoelens van ‘hebberigheid’ voluit toe in haar dagboek. Ze doorwerkte alles, ze onderzocht alles. Ze bleek Spier aan te kunnen en de therapie – inclusief de kennismaking met Rilke en de vele filosofische gesprekken – deden haar goed.
Een rode draad in haar dagboek wordt de vraag hoe te reageren op het geweld tegen joden. Ze wil niet meegaan in het haten van de bezetter: ‘Het nazi-barbarisme roept in ons eenzelfde barbarisme wakker. Dat met dezelfde methoden zou werken, wanneer we mochten doen wat we wilden vandaag aan den dag. Dit barbarisme van ons moeten wij innerlijk afwijzen, wij mogen die haat niet aankweken in ons, omdat de wereld dan geen stap verder komt.’ Ze ervaart zichzelf als een ‘klein slagveld’. ‘De binnenwereld is even reëel als de buitenwereld.’ Die gedachte verlost haar. Ze beziet de daders met mededogen. Het verminderen van haat moet in onszelf beginnen. Etty’s inzicht lijkt op de boodschap waarmee Abel Herzberg uit het kamp kwam, neergelegd in zijn Amor fati. We moeten de nazi niet haten maar vrezen. We kijken in de spiegel: dit zijn wij.
Etty wordt daarna bij tijden overstroomd door een allesomvattende liefde. Persoonlijk belang heeft alle betekenis voor haar verloren: ze wordt ego- loos. Haar dagboek beschrijft epifanieën zoals ze bekend zijn uit de mystiek. Tegelijk hebben haar teksten niets van katholieke bekeringsverhalen, met hun rotsvaste zekerheden en hun rekensommetjes van zonde en vergeving en hoe moet ik z.s.m. het eeuwige heil deelachtig worden. Ook is glorificatie van het lijden Hillesum vreemd. Dit gaat inderdaad over een wonder dat zich aan haar voltrok.
Koelemeijer schreef een voortreffelijke biografie, dankzij het feit dat ze Hillesums teksten steeds centraal houdt. Haar uitweidingen zijn relevant: de joodse ouders, de labiele broers, de lectuur van Dostojevski en Rilke, de discussies onder jonge communisten en antifascisten en de spirituele kring rond Spier. Die verhalen keren steeds op tijd terug naar wat ze moeten belichten: de tekst zelf. De biografie wordt daardoor als een lijst, gelegd om Etty’s unieke geschriften. Koelemeijer lezen is Hillesum herlezen en weer diep tot je laten doordringen wat zij te vertellen heeft.
Maaike Meijer
https://www.groene.nl/artikel/er-is-een-soort-wonder-met-me-gebeurd