17 november 2022 – Trouw

Elin Cullhed maakt een masochistische, seksverslaafde gestoorde van de bekendste dichter van de 20ste eeuw. Maaike Meijer gaat er niet in mee.

Het lijkt een steeds populairder procedé te worden: het vermengen van biografie en fictie. Hella Haasse deed het met haar Bentinck-romans, Nelleke Noordervliet met Tine, over Everdina Douwes-Dekker-van Wijnbergen, Anne Eekhout met Mary, over Mary Shelley, en Anjet Daanje met Het lied van ooievaar en dromedaris, over Emily Brontë. Aansprekende historische figuren worden erin tot romanpersonage. Deze auteurs houden zich niet aan de voor biografen geldende verantwoordingsplicht. Ze doen met de bronnen wat ze willen. Dat is de reden waarom historici deze vie romancée nooit serieus hebben genomen.

Toch zijn fictionele biografieën al lang populair; Stefan Zweig, Emil Ludwig en André Maurois schreven er vele. Dat is begrijpelijk, want ze zijn ook zinvol. Ze brengen de geschiedenis tot leven. Ze kunnen historische personen tot voorbeeldige ijkpunten verheffen of anders interpreteren, net zoals de feitelijke biografie dat kan. Lytton Strachey veranderde het beeld van Florence Nightingale drastisch, door de lieftallige lady with the lamp te laten optreden als een strateeg met terriërachtige trekken, een generaal die menig gevecht met de Engelse regering won. Theun de Vries haalde Kenau uit het cliché en schiep een dappere feministe avant la lettre.

Het innerlijk van personages

Door een onderbelicht persoon te kiezen (zoals Tine, de eerste vrouw van Eduard Douwes Dekker) ontstaat een andere kijk op de grote man en schreef Noordervliet een hoofdstuk vrouwengeschiedenis. Of er wordt een ander beeld verdedigd: Connie Palmen schreef met Jij zegt het een fictionele biografie over Ted Hughes, gedurende de jaren van zijn huwelijk met Sylvia Plath. Hughes is ervan beschuldigd dat hij zijn familie in de steek liet en van censuur van Plaths nalatenschap. Jij zegt het is zijn apologie.

Waar de feitelijke biografie veel van de psychologie aan de verbeelding van de lezer overlaat, vult de vie romancée het innerlijk van de personages in en maakt er een roerend en spannend verhaal van, vaak vanuit hedendaagse preoccupaties. Mary Shelley wordt bij Anne Eekhout een piepjonge moeder, ontworteld, met een geteisterd lichaam, gekweld door de ontrouw van haar echtgenoot. Multitaskend moederschap onder onmogelijke omstandigheden gemengd met ambitie en genialiteit. Heel hedendaags.
Palmen vond haar eigen geliefkoosde thema van de verscheurende passie in Plath-Hughes terug. Jij zegt het gaat misschien evenzeer over Hughes als over Palmen. En juist daarom kunnen fictionele biografieën zo meeslepend zijn. Kúnnen. Want moeten ze niet ook voldoen aan eisen van waarschijnlijkheid, van overtuigingskracht?

Geen bronnen

Onlangs verscheen Euforie, een roman over het leven van Sylvia Plath van de Zweedse schrijfster Elin Cullhed. De roman beslaat de laatste vijftien maanden van de bekendste dichter van de 20ste eeuw, met weglating van haar tragische suïcide. Op 11 februari 1963 legde Plath haar hoofd in de gasoven, in de kale Londense flat waar ze na haar scheiding van de dichter Ted Hughes was ingetrokken.

Mede door deze tragische dood trok haar werk enorme postume belangstelling en de superieure kwaliteit van dat werk bewijst zich tot op heden. Die belangstelling culmineerde in 2020 in de gezaghebbende biografie van Heather Clark, Red Comet (Rode komeet).

Cullhed vermeldt, zoals de meeste auteurs van vie romancées, geen bronnen. In interviews liet ze weten dat ze zich identificeert met Plath, als schrijfster, moeder met kleine kinderen, getrouwd met een andere schrijver. In feite wordt zij daarmee zelf een bron. Ze opent haar roman met een disclaimer: ‘Euforie is een literaire tekst over Sylvia Plath en moet niet worden gelezen als een biografie. […] Sylvia Plath verandert hierdoor in dit werk in een fictief personage.’

Daarmee bevrijdt Cullhed zich weliswaar van de schatplichtigheid aan de biografieën over Plath, maar kunnen lezers daarin meegaan? Haar Zweedse lezers hadden er geen moeite mee, maar ik heb nu eenmaal die uitstekende biografie van Heather Clark gelezen en ik zet vraagtekens bij Cullheds verhaal.

Dat verhaal begint op 7 december 1961, vijftien maanden voor Plaths dood, waarin Sylvia een lyrische opsomming geeft van haar ‘zeven redenen om niet te sterven’. Daartoe behoren de intense liefde voor haar kinderen, voor de zee, de haat tegen Ted die haar dood wenste en die ze de vervulling van die wens misgunt. En deze: ‘3. Nooit meer neuken, die hete paal voelen als die in mijn vlees dringt en ik verander in een dier en word weggevaagd. Als iemand zin had om elke dag met me te neuken hoefde ik niet te sterven, haha. (…).’

Operatesk

De toon is karakteristiek voor de roman. Cull-heds Sylvia is grof in de mond, manisch en vervuld van haat. Ze bekijkt zichzelf voortdurend door andermans ogen en compenseert een schrijnend minderwaardigheidsgevoel met fantasieën van grandiositeit. Dat is niet onjuist, maar Cullhed legt het er te dik bovenop. Als in een operateske waanzinscène laat Cullhed Sylvia’s stemmingen per minuut omslaan. Cullhed kan schrijven, dus hartverscheurend is het zeker.
Uit biografieën wisten we al dat Plaths omstandigheden in 1962
onleefbaar werden. Dat zij en Hughes na twee jaar Londen verhuisde naar een koude pastorie op het platteland van Devon bleek een vergissing. Ted wilde terug. Sylvia baarde een tweede kind, was vaak ziek, had een schoonfamilie die haar niet mocht, wilde de perfecte moeder en minnares zijn, schrijven, succes hebben, tuinieren, bijen houden, kortom alles. Een verscheurende vechtscheiding zou volgen.

Sylvia leefde in een snelkookpan. Ze leed onder de onmogelijke eisen die anno 1962 aan jonge moeders werden gesteld, onder seksisme in de literaire wereld en haar eigen lastige combinatie van onzekerheid, perfectionisme en ambitie.

Cullhed maakt het nog erger. Ze is gefascineerd door haar Sylvia’s seksleven met Ted, dat zij frequent en gedetailleerd beschrijft, waarbij haar Sylvia met voldoening ‘de verwoesting die hij in mij had aangericht’ in haar lichaam voelt. Welke vrouw wil zulke brute seks? Cullhed laat haar Sylvia zélf haar rivale Assia Wevill voor een weekend uitnodigen, waarmee ze een ramp over zichzelf afroept. De lezer ondergaat een haast sadistische enscenering: ‘Sylvia’ moet, zich uitslovend als perfecte gastvrouw, toezien hoe Assia Ted verleidt. De desillusie slaat toe: ‘Ik haat hem net zo hevig als ik van hem hield’.

Cullhed meet alle reeds bekende ingrediënten van de breuk breed uit: de verschrikkelijke ruzies, met de baby nog aan de borst, met haar moeder te logeren, het verbranden van brieven, het vertrek uit Devon. Cullhed volgt deze uit Plath-biografieën bekende feiten, maar verdraait die ook om het pathologische beeld van Plath kracht bij te zetten. Zij maakt van Sylvia een afhankelijke, masochistische seksverslaafde, die niet alleen Teds irritatie opwerkt, maar ook die van de lezer. En als je geen Plath- biografieën leest, zou je dit beeld zo kunnen overnemen. Ziedaar het probleem van de fictieve biografie.

Als door een wonder

Wat Cullhed vooral mist is Plaths kunstenaarschap. Daarvan zien we alleen de buitenkant, een brief van een uitgever, een optreden bij de BBC.
Maar dat in deze snelkookpan de beste gedichten van de twintigste eeuw ontstonden, als door een wonder, krijgt geen aandacht.

Plath werd in haar laatste levensjaar overweldigd door een stortvloed aan heftige beelden, staat in de biografie van Heather Clark, ze slaagde erin gedichten te schrijven die haar desillusies, haar angst en haar haat kanaliseerden in vormen die haar eigen bestaan ver te boven gingen. Het met uiterste inspanning overeind gehouden sprookje van geluk barstte open en dat bracht de dichter ijzingwekkende beelden, niet alleen over haarzelf, maar over ieder mens en elke maatschappij die in ontkenning is of lijdt, zowel persoonlijk als collectief. De dichter als medium, als dat voor iemand geldt is het wel voor Plath.

Haar late poëzie is een reeks aan psychose grenzende koortsdromen, die gehoorzaamt aan eigen wetten. ‘By the roots of my hair some god got hold of me/I sizzled in his blue volts like a desert prophet’ (uit: The Hanging Man) Het lijkt erop dat Cullhed Plaths gedichten, het poëtische lijden en de poëtische haat selectief en stilzwijgend omvormt tot heftig biografisch materiaal. Maar de relatie tussen leven en poëzie laat zich niet omdraaien.

Cullhed identificeert zich met Plath, maar waarom dan niet met de kunstenaar die Plath eerst en vooral is?

En waar komt toch die hang vandaan naar verhalen over gevierendeelde vrouwen? Maria Callas, Jacqueline Kennedy, Queen Elizabeth (The Crown), keizerin Sisi, Marilyn Monroe, Lady Di en al die andere beroemdheden wier lijden in extenso wordt uitgesmeerd op film- en televisieschermen? En, kan daaraan worden toegevoegd, in fictionele biografieën? Waarom zijn het zo vaak vrouwen?

Omdat ze de pijn van het in hun tijd gangbare seksisme demonstreren, zeker, maar waarom willen we dat alsmaar meebeleven? Omdat je het wilt kennen, maar dat is niet het hele verhaal. Er zit ook iets aantrekkelijks in om die door overmacht gekruisigde vrouwen ten onder te zien gaan. Waarom moeten we alsmaar weer en detail bekijken hoe Diana, Jackie, Sylvia niet op kunnen tegen die man, tegen die wurgende conventies? Hoe ze medeplichtig worden of eenvoudigweg vermorzeld? Zodat je kunt denken dat het bij jou minder erg is? Ik kan er niet tegen. Omdat Plaths gedichten hier haaks op staan. Ze neemt het op tegen god en de satan samen: ‘Beware God, Herr Lucifer,/Beware /Beware//Out of the ash/I rise with my red hair/And I eat men like air.’ (Uit: Lady Lazarus)

Plaths gedichten zijn juist een ijzingwekkend antwoord op dat seksisme. Als deze ‘roman over Sylvia Plath’ dáár eens over ging.

Elin Cullhed
Euforie
Vert. Lammie Post-Oostenbrink.
Prometheus; 304 blz. € 24,99

Maaike Meijer

https://www.trouw.nl/tijdgeest/de-sylvia-plath-van-elin-cullhed-is-grof-manisch-en-vervuld-van-haat~bb53591d/