18 augustus 2021 – De Groene Amsterdammer nr. 33

In bepaalde opzichten passen de lesbische romans van Maartje Wortel, Sofie Lakmaker en A.F.Th. van der Heijden in de traditie van het genre. Maar met hun focus op seks tillen deze schrijvers lesbische literatuur naar een nieuw niveau.

Onder de titel Damesliefde stelde Xandra Schutte ooit een interessante bloemlezing samen van Nederlandstalige lesbische literatuur. Damesliefde is nog steeds een geheugen van de verbeelding van sapphische liefde in de twintigste eeuw. In haar nawoord schetste Schutte de geschiedenis ervan vooral langs de lijnen van historische thema’s: de gedoemde ‘geaardheid’, het verbod erop, de liefdes in meisjeskostscholen, de bars waar de verschoppelingen bijeenkwamen, de moeizame zelfontdekking, de eenzaamheid en de hunkering, besloten met de felle en vrolijke feministische bevrijdingsverhalen van respectievelijk Andreas Burnier en Anja Meulenbelt.

Schutte constateerde met enige opluchting dat lesbische thema’s anno 1995 eindelijk ‘gewoon’ waren geworden. Bij Doeschka Meijsing, M. Februari, Anne Vegter en Kristien Hemmerechts wordt de damesliefde niet meer centraal gesteld als probleem of als oplossing: zij is een vanzelfsprekend deel van de wereld geworden. ‘De ingrediënten van de vroegere lesbische literatuur – de mannelijke lesbienne, de onmogelijkheid van de lesbische liefde, de wens tot acceptatie, de angst en de afweer – zijn voorgoed verdwenen’, aldus Schutte.

Nu, 25 jaar verder, lijkt Schutte op het eerste gezicht nog altijd gelijk te hebben. Het Boekenweekgeschenk van Hanna Bervoets, Wat wij zagen, is bijvoorbeeld een spannende novelle over het hoogste actuele thema van de destructieve werking van sociale media. De ik-persoon Kayleigh wordt erin benaderd door ene Stitic. Deze wil een aanklacht indienen namens de uitgebuite moderatoren van een medium waarin je Facebook herkent. Moderatoren hebben als taak teksten en beelden te screenen op porno, nepnieuws en geweld. Het is onderbetaald en extreem zwaar werk, waarin de meest verschrikkelijke dingen voorbijtrekken. Kayleigh is er dermate door getraumatiseerd dat ze het uit haar geheugen wil wissen. In ruil voor anonimiteit zal ze Stitic één keer alles vertellen. Dat wordt een hartverscheurend verhaal met – jawel – een lesbisch motief: ze begint een relatie met collega Sigrid, maar dat dit een lesbische relatie is, is op zich niet opzienbarend. Deze liefde gaat niet gepaard met zelfontdekking, twijfel of worsteling. De vreugdes en verwikkelingen van een nieuwe relatie komen langs, Sigrid maakt het uit, tot Kayleighs verdriet, maar het had ook een heterorelatie kunnen zijn. Meer aandacht gaat uit naar de groep moderatoren en hun omgang met elkaar, naar dit nieuwe precariaat van met schulden kampende ontwortelde jonge mensen die dit werk niet aankunnen maar amper keus hebben. De ontknoping draait om de vergaande identificatie van Kayleigh met een slachtoffertje van seksueel
geweld en om de destructiviteit van holocaustontkenning. Maar met het lesbische motief heeft dat weinig meer te maken.

In een nieuwe roman van Robbert Welagen is het lesbische motief evenmin opzienbarend. De schrijfster Karlijn wordt verliefd op journaliste Hanna op dezelfde dag dat haar man verongelukt. Ze meent daaraan schuld te hebben: ze vroeg hem even te komen omdat ze – afgeleid door Hanna – haar huissleutel binnen had laten liggen. Tijdens die rit kreeg hij het fatale ongeluk. Karlijns rouw wordt doorsneden met het verhaal van de beginnende liefde met de journaliste. De spanning wordt opgebouwd wanneer Karlijn heimelijk steeds in het huis van Hanna blijft en daar alle aantekeningen uit haar boeken weggumt. Alsof Hanna zelf moet worden uitgegumd – zo staat het er niet, maar juist die open plek van Karlijns dwangmatige gegum maakt dit boek zo intrigerend. Evenals de eenvoudige, directe taal, die zo doeltreffend is dat er niets lijkt te staan tussen ons en Karlijns bevreemde waarnemingen. Prachtig boek over een verwarrend rouwproces. Maar een lesbische roman kun je het niet noemen.

Maar toch… Hoe zit het dan met Stemvorken van A.F.Th. van der Heijden, die lesbische liefde en seks zo nadrukkelijk etaleert dat de lesbische roman ineens wél weer een springlevend genre blijkt? Van der Heijden is niet de enige. Ook Maartje Wortel en Sofie Lakmaker schrijven weer lesbische romans.

Maartje Wortels Dennie is een star (2019) bestaat uit het geestig doordenderend geouwehoer van een Amsterdamse lesbo, met scènes uit haar leven van seriële monogamie. Wortel heeft een aparte stijl, wars van alle diepzinnigheid en literariteit. Ze schrijft zoals ze praat, manisch, waarvan haar geliefde Daan een punthoofd krijgt. Daan adviseert Ted om ‘iets meer primair’ te worden, ‘loslaten, de touwen laten vieren met drank en seks en vergeten wat je deed en of dat wel het goede was’. Zo geschiedt. De heldin verovert de ene geliefde na de andere. Eerst krijgen we een gepassioneerde liefde voor die mooie Daan met wie de seks heerlijk is:

Maartje Wortel schrijft zoals ze praat: ‘Je hebt een harde, zei ik. Ik zei dat ik haar diep in me wilde voelen’

In bed was Daan een heteroseksuele man. Ik vond het allemaal prima zolang ze een vrouw was. Ze wilde dat ik zei dat ze een harde had.

Je hebt een harde, zei ik. Ik zei dat ik haar diep in me wilde voelen. Ik sloot mijn ogen en ze vertelde wat ze met me deed. Haar fantasie kwam niet verder dan het trappenhuis en in zekere zin wond me dat op, omdat ze zelfs in haar fantasie niet kon wachten om in me te komen. (…)

Af en toe nam ik om ons beiden te plezieren een dildo mee naar haar huis. Het was een dubbele dildo waarvoor je geen broekje nodig had. Je penetreerde elkaar met dat ding, heen en weer en in en uit elkaar, als het piratenschip in de Efteling. Een van de uiteinden was een soort knots, wat niet zo heel opwindend klinkt, maar als je zin in elkaar hebt is alles opwindend. Als je die knots, die ook nog kon trillen, inbracht, zat aan de andere kant een pik. Dus ook al penetreerde je elkaar, er was toch steeds één iemand die in het bezit was van de pik (en de knots) en dus de macht.

De tas met de dildo wordt later op straat van Teds schouder gegrist – ‘haar vocht en ook mijn vocht zat er nog aan’ – waarna een hilarische beschouwing volgt over de vraag hoe Ted deze diefstal kan aangeven en wat de soms aangeboden traumatherapie dan zou kunnen behelzen.

Ted verpest deze relatie door haar te overvloedige praten op verkeerde momenten. In haar liefdesverdriet koopt ze een jong katje, genaamd Dennie, dat steeds over haar toetsenbord loopt en daar berichten als ‘[[[[ikdgtns’ achterlaat, die deel uitmaken van de romantekst. Na Ted volgt Suki, met wie de seks teder en troostend is en geen associaties met neuken oproept. Daarna volgt een mooie Marokkaanse jongen, ‘Mo’, met wie ze al vrijend in een toilet belandt maar die er niets van kan en haar voornamelijk te hard bijt, ‘mijn schaamlippen aan gort’. Dan volgt Marina, haar buurvrouw die tevens officier van justitie is, met wie heerlijk wordt gevreeën ook al is het Marina’s eerste keer met een vrouw. Ted is een tragikomische held, in het zadel gehouden door haar hechte
vriendschappen en door het lieftallige katje Dennie dat na een paar jaar op straat wordt aangereden. In aanwezigheid van de hele vrienden- en geliefdenschaar krijgt het katje een spuitje. Daan stuurt nog een lief berichtje, dat ze Dennie wil komen aaien: open einde.

Terwijl oudere lesbische romans veelal terughoudend waren in hun beschrijvingen van seks lijkt het erop dat de lesbische roman heden ten dage juist daarvoor het vehikel is geworden. Aldus ook in het spraakmakende De geschiedenis van mijn seksualiteit van Sofie Lakmaker. Dat avontuurlijke boek heeft nog vele trekken van de historische lesbische roman, omdat de zelfontdekking erin centraal staat: de jeugd van het meisje dat liever een jongen wil zijn, de eerste weifelende stappen op het lesbische pad, het mateloos verlangen, het buitenstaander-zijn, de lesbische subcultuur is hier niet de bar maar het vrouwenvoetbal, de vooroordelen en de ‘coming-out’. Opmerkelijk is dat de stijl schatplichtig lijkt aan die van Wortel: nog geestiger geouwehoer, de puberende spreektaal van het straatschoffie, de tuimelende grappenmakerij van de baby-dyke macho. Lakmakers roman is qua stijl en vertelwijze wel vergeleken met J.D. Salingers The Catcher in the Rye – die vergelijking klopt. Voeg daaraan toe de openheid over seks, die mij centraal lijkt in de herleving van het genre.

A.F.Th. van der Heijdens represen-tatie van lesbische seksualiteit en lust is bloedgeil, rijk, meeslepend zelfs

Daardoor valt Van der Heijdens Stemvorken ineens op zijn plaats. Als twee ineen gehaakte stemvorken, die elkaar daar raken waar de benen splitsen, zo liggen de geliefden Zwanet en Corinne vaak: de ‘Adèle’-stand’, zal ik maar zeggen want in de film La vie d’Adèle wordt de lesbische liefde ook op die manier (onder tal van andere) bedreven. Die film zal waarschijnlijk een van Van der Heijdens bronnen geweest, evenals de roman Twee vrouwen van kunstbroeder Mulisch waar hij meermaals expliciet naar verwijst. Hij weeft nog meer draden uit de geschiedenis van representatie van lesbische liefde in zijn roman. Ook poetst hij het uit de pornografie bekende scenario op, van lesbische seks als opwarmer voor de hetero-
beurt. Interessant is echter dat hij dat binnenhaalt om het buiten werking te stellen. Een man begluurt volgens dit scenario twee vrouwen die het met elkaar doen, komt tussenbeide, neukt de dames tot ieders genoegen, en dan is het klaar. Dit plot zit diep verankerd in het culturele dna van de westerse wereld: seks tussen twee vrouwen zou dan niet het echte werk zijn, hout op hout zaagt niet, er moet een man (lees: penis) aan te pas komen. Deze visie op lesbische seks wordt in Stemvorken vertegenwoordigd door Hans Krop, de echtgenoot van Corinne – het stel ligt in scheiding – maar deze wordt voorgesteld als een botte eikel. Zijn visie op lesbische seks – twee zuignappen, nee, dat werkt niet – is het nare cliché dat verder niemand onderschrijft in deze roman en dat de roman als geheel bovendien weerlegt. Daarom was ik het oneens met Claudia de Breij, die Van der Heijden verweet dat hij aankwam met het beeld van die twee zuignappen, maar dat zijn de vileine woorden van het personage Hans Krop: de roman neemt daar juist afstand van.

Het porno-scenario is aanvankelijk de wens van Albert, de echtgenoot van Zwanet. Albert stelt Zwanet en Corinne aan elkaar voor in de hoop op een duurzaam trio, er wordt veel werk gemaakt van het sleutelgat waar hij doorheen kan gluren. Maar Corinne en Zwanet hebben genoeg aan elkaar, Alberts deelname is niet gewenst. De rol van de mannen wordt daarmee niet irrelevant: die wordt verschoven naar een andere plek in de constellatie. De mannen worden geen triomfantelijke minnaars die het karwei afmaken maar ontpoppen zich als machtige echtgenoten die hun vrouwen elk op hun eigen wijze in de tang hebben, waardoor deze verzengende passie uiteindelijk eindigt.

En ook die afloop behoorde tot de centrale thema’s van de lesbische roman: zulke passies waren vaak intermezzo’s, ze moesten eindigen, er rustte geen zegen op. Noem om het even welke oudere lesbische roman, van Radclyffe Halls The Well of Loneliness tot A.H. Nijhoffs Twee meisjes en ik, tot Mulisch’ Twee vrouwen: het liep haast altijd totaal verkeerd af.

In het ontwikkelingsverhaal van het genre zie je hoe dit fatale einde steeds meer werd omgebogen naar een radicale breuk met de hetero-orde: lees Carol van Patricia Highsmith uit 1952, Vestdijks Een alpenroman uit 1961, Isabel Miller, Patience and Sarah, uit 1971, Strikt van Minke Douwesz, uit 2003, dan wel die hoogtepunten uit de lesbische literatuur: Tipping the Velvet uit 1998 en Fingersmith uit 2002 van Sarah Waters, met lesbische geliefden die er helemaal voor gaan. En hoewel Zwanet en Corinne er in hun seksleven wel helemaal voor gaan, blijven ze op verschillende manieren uiteindelijk toch gevangen in hun middelbare gehuwdheid. Niet de pik maar egocentrische mannenmacht (Corinne) en hetero-conventie (Zwanet) winnen, op een weinig overtuigende manier. Misschien loopt Van der Heijden hier tegen de onvertelbaarheid van het lesbische liefdesverhaal aan, dat waarin vrouwen werkelijk hun eigen leven bepalen. Stemvorken lijdt in dat opzicht aan een cultureel vastgetimmerd verbeeldingstekort.

Waar het de voorstelling van lesbische seks betreft, lijdt Van der Heijden daar echter totaal niet aan. Hij heeft een groot vermogen om zich in te leven in vrouwen: zijn representatie van lesbische seksualiteit en lust is bloedgeil, rijk, meeslepend zelfs. Er zijn weinig romans waarin zo lang, diep en hevig wordt gevreeën, waarin de orgastische golven zo rijk stromen zonder dat het je verveelt en waarin het vrouwenlichaam werkelijk wordt getoond en genoten in zijn eigenheid. De pik en het neuken zijn hier nu eens niet de heilige graal van de seks. Bevrijd van de voorspelbare gymnastische bewegingen kan het seksuele genot ongehoord bloeien. In vele literaire beschrijvingen van seks is het vrouwenlichaam nog altijd voornamelijk een vagina. Er is niet vaak sprake van erotisch spel, niet altijd een werkelijke betrekking of relatie, de clitoris komt bij de meeste mannelijke auteurs überhaupt niet voor, dat de vrouwelijke lust voorspel behoeft om tot volle bloei te komen lijkt onbekend.

Van der Heijden zet dat meer dan recht. Seksuologen die kennis willen verbreiden over de wijze waarop vrouwen vaak lust beleven, die aandacht willen vestigen op de rol die is weggelegd voor dat schijnbaar kleine maar zich wijd in elk vrouwenlichaam uitstrekkende orgaan, zetel van haar lust, kunnen dankbaar gebruik maken van Van der Heijdens plastische
beschrijvingen:

Een been zwaaide rakelings over mijn hoofd, en ze lag weer op haar rug, nu geheel in spreidstand. Ik drukte haar met mijn duimen open, maar in plaats van mijn tong ertegen te wrijven bleef ik maar kijken naar het kleine wonder dat haar clitoris was, die kleine heilige in z’n schrijn van plooibare huid. Ik werd er zo door in beslag genomen dat ik de tijd vergat en verzuimde haar te likken: als ik me daaraan wijdde kon ik mijn ogen niet langer de kost geven, en dat wilde ik voor mezelf niet op mijn geweten hebben. Ik beminde haar geheimste plek, nu die zich geopend had, met een langdurige blik… en ik keek mezelf in trance, in een schele roes.

De bevrijding van de clitoris, dat is een van Van der Heijdens rode draden, geprezen zij hij. Verschillende recensenten vonden de seksscènes in Stemvorken een beetje vies omdat de geliefden mekaar met huid en haar willen, elkaars lichaamsgeuren opsnuiven, elkaar likken, tot en met de tenenkaas die ze van elkaars voeten eten. In dat opzicht onderscheiden Van der Heijdens beschrijvingen zich van veel meer kuise en indirecte representaties van seks. In dat opzicht is hij weer erfgenaam van Wolkers die in Turks fruit op zeer fysieke, rabelaisiaanse wijze over (hetero)seks schreef – met inbegrip van stromen van sappen en lichaamsgeuren – een idioom dat bij Nederlandse auteurs bij mijn weten door niemand is nagevolgd, of het moest Maartje Wortel zijn. Hoe dan ook schaart Van der Heijden zich met Stemvorken midden in de traditie van de lesbische roman. Die weer helemaal terug is.

Maaike Meijer

https://www.groene.nl/artikel/ineen-gehaakt