7 december 2021 – De Groene Amsterdammer nr. Peter van Straaten
In het werk van Peter van Straaten worden sekseverhoudingen in allerlei situaties gefileerd. Van Straaten zet de klootzakkerigheid van mannen onbarmhartig neer. Maar ook vrouwen spaart hij niet.
Peter van Straaten was tekenaar, cartoonist en schrijver. Hij werd geboren in 1935, bijna een hele generatie vóór mij, maar zijn tekeningen en teksten hebben nog niets van hun zeggingskracht verloren. Ze communiceren bovendien zo direct dat er niets tussen werk en lezer lijkt te zitten. Zoek geen dubbele bodems, sla niet aan het interpreteren. Hoeft niet. Je ziet het in één oogopslag. Dat is Van Straatens kracht. Ecce homo. Uitgebluste oudere echtparen. Verveelde jonge echtparen waarvan je de hele toekomst al kunt uittekenen. Weinig vreugdevolle seks. Verslaving aan drank en sigaretten (andere verdovende middelen komen bij Van Straaten niet voor, wat iets zegt over zijn generatie en actieradius). Vervlogen illusies. (Twee middelbare heren zitten treurig aan een strand: ‘En jij? Wat wilde jij vroeger later worden?’) Breed uitgemeten mannelijke ego’s, die uitnodigen tot hard lachen omdat je ze herkent, want ja, verdomd, zo gaat het eraan toe op die werkplekken waar mannen de baas spelen. Van Straaten wijdde er een boek aan, Hoe was je dag schat? (2009), maar laat het thema overal terugkeren. Voor de expositie in het Allard Pierson mocht ik een keuze maken rond het thema ‘mannelijkheid’. Typerend vond ik de tekening van drie mannen en een vrouw in overleg aan een tafel. Mannen kijken gedrieën strak naar de vrouw, tekst: ‘Iedereen het ermee eens? Of gaan we moeilijk doen?’
Van Straatens oeuvre biedt ook een scala aan seksuele intimidaties: de man die van achteren de borsten van een vrouw beetpakt, zogenaamd aardig: ‘Geeft niks meisje, we maken allemaal wel eens fouten.’ Mannen die tegen een vrouw opklimmen terwijl zij nog net weet uit te brengen: ‘Dat niet alleen, het zijn ook nog eens ongewássen intimiteiten.’ Of: ‘In godsnaam niet op maandag.’ Van Straaten brengt de arrogantie vermomd als geilheid vlijmscherp in beeld én drijft de spot met mannelijke grootheidswaan waarin zoveel kleinheid en incompetentie zit. De ene man tegen de andere: ‘Sinds wij ons niet meer met het management bemoeien is de omzet verdubbeld.’ De sekseverhoudingen worden in allerlei situaties gefileerd, waarbij Van Straaten de klootzakkerigheid van mannen onbarmhartig neerzet (vier op banken hangende kerels: ‘Weet je wat vrouwen óók niet kunnen?’) maar ook vrouwen niet spaart. In de huiselijke kring kunnen vrouwen bij hem ook verwend, krengig of medeplichtig zijn. Of blind voor hun eigen aandeel in een probleem. Vrouw tegen therapeut: ‘Ik had hele nare ouders en nu heb ik hele nare kinderen.’ Of die twee ladderzatte vrouwen die een stoepje afdalen: ‘Die lunches bij Elvira lopen altijd zo uit de hand.’
Maar op het werk, en dat is bij Van Straaten veelal het kantoor, heerst een diepgeworteld patriarchaat. Het is duidelijk welke kant Van Straaten kiest. Mannen zijn bij hem blind voor hun eigen hufterigheid. Tegelijk is Van Straaten niet activistisch. Eerder realistisch. Er klinkt weinig hoop door dat de dingen zullen gaan veranderen. Zelfs niet als vrouwen de baas worden op kantoor. In Peter’s Zeurkalender tref je op 13 juni 2022 een dikke dame, met de in onflatteuze legging gestoken benen op tafel, sigaar in de mond. De tekst luidt: ‘Ja, natuurlijk moeten ze hier nog even wel aan me wennen.’ Je vreest dat deze dame even pompeus zal worden als de heren in haar positie: ze heeft al dezelfde dikke buik en dezelfde sigaar en ligt zich in dezelfde houding al te wentelen in eigen voortreffelijkheid.
Die melancholieke kijk op de menselijke aard zit ook in het proza van Van Straaten, bijvoorbeeld in zijn late verhalenbundel Voettocht naar de binnenlanden van het huwelijk (2013). Daarin fileert hij de binnenkant van relaties. Hij laat je op de voet volgen hoe pijnlijk sneu het eraan toegaat. Broer Eduard en zus Emilie gaan samen uit drinken en eten en vertellen elkaar openhartig over hun stomvervelende huwelijken. (Net persoon). De echtelieden Emilie en Ben hebben elkaar niet veel meer te zeggen, vervelen zich te pletter in een te duur hotel en spreken de prijzige minibar duchtig aan, maar toch bereiken zij – een opluchting – nog iets van de vertrouwdheid en solidariteit van het lange huwelijk. (’s Nachts en Emilie en Ben).
Ernst en Ingrid gaan een weekje naar Frankrijk om hun vijfjarig samenzijn te vieren. Ernst wordt steeds meer de sukkel die op alles wat Ingrid wil zegt: ‘Dat is goed, schat. Wat je wilt.’
‘“Vijf jaar”, zei Ernst, en hij hief plechtig zijn glas, “we zijn vijf jaar bij elkaar. Ik had ze voor geen goud willen missen, jij?”
“Nee”, zei Ingrid, “nee, voor geen miljoen.”
Hij boog zich naar haar over en kuste haar voorzichtig op haar lippen. Hij gooide een zoutvaatje om.
“Neem me niet kwalijk”, zei hij.
“Geeft niks”, zei Ingrid.
Hij tilde opnieuw zijn glas op.
“Op nog eens vijf jaar”, zei hij en klonk met haar. “Ja”, zei Ingrid en ze nam een veel te grote slok.’
De scène is filmisch, met een groot oog voor lichaamstaal. Ingrid probeert nog even in deze relatie te geloven, tot ze ontdekt dat ze Ernst, staande aan de rand van een afgrond, eigenlijk een zetje wil geven. Bezwerend neuken helpt niet. Die avond zegt ze: ‘Ik geloof dat het beter is als we uit elkaar gaan.’
Ze wachtte.
En jawel hoor, het kwam.
‘Dat is goed, schat. Wat je wilt.’
Zo’n Ernst is een van de vele mannelijke sukkels in Van Straatens oeuvre. Er is een tekening van een dikke man aan een ziekenhuisbed waarin zijn bewusteloze vrouw aan vele infusen ligt: ‘Wanneer kom je nou weer thuis, Gré?’ Het is er maar één uit de stroom hulpeloze mannen in wie geen greintje levenslust meer zit, spiegels van een te gemakkelijk leven in een doelloze wereld.
Van Straatens pessimisme zit in de manier waarop hij vrijwel alle mogelijke alternatieven de pas afsnijdt. Zoals die vrouwelijke baas van hierboven, meteen al even zelfingenomen als haar mannelijke evenknieën, zo ziet Van Straaten in nieuwe leefvormen onverbiddelijk weer het oude patroon. Zijn verhaal Het wachten is bijvoorbeeld gewijd aan een vrouw die uit een saai heterohuwelijk is gestapt. Ze wil die man nooit meer terug. ‘Ja kom… zeker weer iedere avond zitten wachten tot het hem belieft thuis te komen.’ Ze is een lesbische relatie begonnen, een bevrijding. Haar ex snapt het niet,
vertelt ze:
‘“Wat hij niet wil inzien is dat Dorien en ik… Hoe laat is het nu?” “Tien voor half vijf.”
“Tjee… tien voor half vijf? Ik begrijp niet waar ze blijft…”’
Half vijf… Het kwartje valt. De nieuwe relatie lijkt precies op de oude. Hoezeer Van Straaten je ook laat lachen, het is vaak wel grimlachen. Geloof in een betere wereld is hem vreemd. Het gaat hem om de beperktheid van de menselijke natuur als zodanig.
Mannen komen bij Van Straaten in drie gedaanten. Ten eerste de sukkels. Ten tweede de kwaadaardige klootzakken, dom en zelfvoldaan, die de kantoren bevolken waarover ik het hierboven had: die zijn niet meer te redden. Er zijn niet veel mannelijke kunstenaars die hun seksegenoten zo onbarmhartig neerzetten en die kritische blik vind ik wel weer hoopvol. Daarin toont Van Straaten zijn feministische kant. Ten derde laat Van Straaten mannen zien die er wat van maken, imperfect, leuk, liefdevol met vrouwen, immer drankzuchtig, maar ze doen hun best. Het prototype daarvan is Arthur, de verloofde van Agnes. In de Agnes-reeks zie je ook met hoeveel meer mededogen Van Straaten kijkt naar vrouwen.
De befaamde Agnes-reeks begon als een feuilleton in Het Parool in 1984. Twee jaar later verhuisde dat feuilleton naar Vrij Nederland, waar Agnes met een korte onderbreking tot het jaar 2000 verscheen. Tegelijkertijd werden de afleveringen in boekvorm gepubliceerd. Agnes: Scènes uit een slordig leven was in 1987 de eerste bundel. Het oordeel dat in die titel besloten zit keert in de latere titels niet terug. De titels worden positiever en empathischer (in bijvoorbeeld Agnes redt het wel, Agnes moet verder, Agnes slaat terug, Agnes maakt het goed, of Niet doen Agnes). Van Straaten beschrijft Agnes’ worstelingen met het leven consequent van binnenuit, hij oordeelt niet. Agnes oordeelt al genoeg over zichzelf. Haar innerlijke strijd is Van Straatens ware onderwerp. In de eerstgenoemde bundel stuurt ze haar zoontje naar haar moeder om even van het kind af te zijn, gaat naar een café, wacht op een geliefde. Die niet komt: ‘Na het derde glas wijn begonnen er tranen achter haar ogen te prikken. Ze
vloekte binnensmonds. Mijn leven is een ramp in slow motion, dacht Agnes. In plaats van te huilen begon ze zachtjes te giechelen.’
Niet alleen huilen maar ook vloeken en giechelen, dat tekent haar. Deze verhalen werden enorm populair. Ik las ze vroeger onregelmatig in Vrij Nederland, vond ze amusant, maar nu ik de twaalf Agnes-boeken achter elkaar tot me neem onderga ik de verslavende werking ervan. Ik vind die Agnes een schat. Haar worstelingen met het bestaan zijn zo vertederend en herkenbaar. Het tijdsbeeld van de jaren tachtig en negentig is goed getroffen. Vrouwen werden in de jaren tachtig zelfstandiger, scheidden vaak, woonden alleen met of zonder kind, kregen steeds meer banen waar ze van konden leven en waren seksueel actief. Agnes is rond de veertig, na een huwelijk met een verkeerde man leeft ze als alleenstaande moeder in Amsterdam, ze verwent haar opgroeiende zoon Daniel te veel maar ze kan haar jonkie nu eenmaal niets weigeren, ze werkt als architect, heeft relaties met mannen – meestal met Arthur, als hij niet vreemdgaat – ze gaat zelf ook vreemd, en ze verlangt naar liefde en naar alcohol. O, wat gaat er graag een slokje in bij Agnes, op sommige dagen staat er al een flesje goede wijn bij de lunch want ze zitten zo gezellig, altijd bij borreltijd, bij het eten, en als ze erg gelukkig of juist ongelukkig is ook daarna nog de zwaardere spullen als whisky of armagnac. Ik drink zelf graag wijn, maar de hoeveelheden die Agnes tot zich neemt kon ik op mijn veertigste absoluut niet meer aan. Het is in feite zwaar alcoholisme, al Agnes’ vriendinnen, vrienden en wisselende partners zijn er onderdeel van, deze verhalen werden dan ook wel geschreven in een tijd dat alcoholverslaving minder geproblematiseerd werd dan nu. Maar Agnes neemt zich regelmatig voor het drinken te minderen (en te lijnen, te sporten). Ze wil mooi en gelukkig zijn en ja, op gezette tijden bedwelmd, ze wil werken, een goede moeder zijn, ze wil bemind worden en beminnen en dat is een druk programma. Agnes gaat over vallen en opstaan. Over triomfen en teleurstellingen, over in bed belanden en wakker worden met de vraag: wie is die man in godsnaam? Over falen en beter falen, over de moed niet opgeven, over alle situaties waar een aardige zelfstandige vrouw in belandt, soms tegen beter weten in.
Er is een opmerkelijke gelijkenis tussen Van Straatens Agnes-verhalen en de Britse Bridget Jones-reeks van Helen Fielding. Fielding begon ook met columns, waarvan de eerste verscheen in 1995. Daarop volgde een reeks Bridget Jones-boeken, neerbuigend geklasseerd als ‘chicklit’ die in de jaren daarna evengoed een triomftocht door de wereld maakten. Ook Bridget Jones is een zelfstandige vrouw, worstelend met haar hang naar sigaretten, haar dorst naar alcohol en haar gewicht, op zoek naar een geschikte man, maar vind er maar eens eentje. Ze heeft een succesvolle baan maar is toch onzeker. Bridget is geestig en realistisch. Dapper bestrijdt ze haar chaos met goede voornemens. Haar personage biedt een krachtig tegenwicht tegen de dominante beelden van innerlijke en uiterlijke perfectie waaraan vrouwen cultureel moeten voldoen. Haar huwelijk – ja, het komt er toch van – is evenmin perfect en het moederschap confronteert Jones opnieuw met de spanning tussen ideaal en werkelijkheid. Dat alles wordt verteld in de ik-vorm – via een dagboek – anders dan bij Van Straaten, maar Agnes’ belevingswereld wordt evenzeer van binnenuit verteld. Dat Van Straaten met zijn Agnes al tien jaar vóór Bridget Jones een onversneden realistische vrouwenroman produceerde vind ik opmerkelijk. Agnes heeft hetzelfde kritische potentieel: het perfecte plaatje rond vrouwelijkheid wordt erin verbrijzeld. Het heeft eenzelfde effect op de vrouwelijke lezer. Ach, Agnes, wat doe je nou weer. En o ja, ik ook. Je weet al lezende dat je niet alleen bent in je pogingen iets van het verdomde leven te maken. Het is troostrijk over je leven te denken via een ander, zodat het niet zo hard aankomt. Dat de lezer zich aan Agnes spiegelt is een mechanisme dat algemeen verantwoordelijk wordt gehouden voor het eclatante succes van Bridget Jones onder miljoenen vrouwelijke lezers. Peter van Straaten is als mannelijk auteur gespaard gebleven van kritische hoon jegens chicklit. Dat heeft zeker te maken met het feit dat mannelijke auteurs standaard in een ander kader worden beoordeeld. Daarom werden de Agnes-boeken gewoon op hun merites bekeken en heeft niemand er ooit aan gedacht ze te vergelijken met Bridget Jones. Die reeks werd internationaal neergesabeld door mannelijke critici, maar vrouwelijke lezers dachten er anders over. Bridget Jones vond overigens ook mannelijke lezers, want ook zij konden zich vereenzelvigen met die eeuwige goede voornemens, dat vallen en opstaan, het verlangen en het niet-krijgen van de moderne tijd. Voor Van Straaten zelf werkte het in elk geval in het schrijven zo. Agnes was zijn alter ego. ‘Ik ben het zelf, maar dan verkleed als vrouw’, vertelde hij documentairemaker Pieter Verhoeff in 2005.
Maar ongetwijfeld zit er ook iets van Van Straaten zelf in Arthur, Agnes’ minnaar. Ze hebben het gezellig, maken reisjes, helpen elkaar, gaan uit eten en drinken (veel), maar ook dat schept een band. Hij is solidair met haar en vaak lief. Er heerste gelijkwaardigheid tussen die twee. In het eerste hoofdstuk van Niet doen Agnes is het voorjaar, Agnes voelt zich jarig en ze heeft zin in vakantie:
‘“We kunnen ons toch gewoon voor pakweg drie weken ziek melden?” opperde Arthur vanuit zijn bed.
“Nee, Arthur.” Maar ze lachte erbij.
“Kom dan in ieder geval nog even in bed. Om het te vieren.”
En ze vierden het. Dat het eindelijk lente was, dat ze nog steeds bij elkaar waren en dat het leven zo goed voor hen was.
Uitbundig.’
Arthur valt in te delen bij de sukkels noch bij de klootzakken. Arthur is gewoon een echt mens, net als Agnes. Misschien zit Van Straatens hoop omtrent de man het meest in deze verhalen.
Maaike Meijer
https://www.groene.nl/artikel/klootzakken-sukkels-de-echte-mensen