15 januari 2020 – De Groene Amsterdammer nr. 3
Essay Reflecties op Freuds ‘Onbehagen in de cultuur’
Waarom vordert onze cultuur niet in vreedzaamheid? Waarom dreigt Europa uit elkaar te vallen en neemt het geweld tegen vrouwen en meisjes eerder toe dan af? Freud ziet de doodsdrift als boosdoener. Maar we moeten begrijpen wat mannelijke agressie motiveert. Waarom mannen zich bedreigd voelen door vrouwen. Wat er eigenlijk aan scheelt.
Maaike Meijer
Freud lezen is voor mij een gemengd genoegen. Aan de ene kant doe ik het graag, omdat hij zo avontuurlijk schrijft, omdat hij zo openlijk nieuwsgierig is. Aan de andere kant stuit Freuds visie op geslachtelijkheid, op de betekenissen van het man-vrouwverschil mij vaak tegen de borst. Met Freuds befaamde essay Het onbehagen in de cultuur uit 1929/1930 lijken we echter op een ander terrein te zijn dan dat van de geslachtelijkheid. Zijn onderwerp, onbehagen in de cultuur, is anno 2020 meer dan actueel. De doodsdrift die Freud hier centraal stelt lijkt in onze tijd steeds minder speculatief. Dat mensen niet alleen individueel maar ook als collectief tegen het eigen lijfsbehoud in kunnen handelen vraagt erom beter te worden begrepen.
Blinde destructiviteit komt vaak voor in literatuur en film. Culturele verbeelding is voor mij een vorm van denken. Heel instructief vind ik bijvoorbeeld Moby Dick, de vaak verfilmde roman van Herman Melville uit 1851. Hoofdpersoon is kapitein Ahab die in het verleden kreupel is geraakt in de jacht op een monsterlijk grote witte walvis die hij Moby Dick heeft gedoopt. Het enorme beest heeft hem in zijn bek gehad en hem een half been afgebeten. Ahab loopt met een kunstbeen, en haat zijn gebrek. Hij kan niet wachten om weer uit te varen, teneinde – maar dat is zijn verborgen agenda – Moby Dick terug te vinden en alsnog te doden.
Ahab is – dankzij Freud kunnen we dat benoemen – in de greep van een onbewust verlangen. Hij lijkt op een gewone walvisvaart te gaan, maar geleidelijk toont zich zijn destructieve wens om Moby Dick te doden, waarin hij alle mannen meesleept, op stuurman Starbuck na: die belichaamt het gezond verstand, in freudiaanse termen het realiteitsprincipe. Maar Ahab luistert niet. Na een enkele gewone walvis te hebben geoogst laat hij op de meest onverantwoordelijke wijze doorvaren, op zoek naar Moby Dick, dwars door de storm met volle zeilen. Het wordt een desperate tocht met aan flarden gerukt tuigage over de wereldzeeën. Zijn obsessie wint steeds aan kracht: hij voelt, ruikt de nabijheid van Moby Dick, praat tegen hem, houdt van hem en haat hem, en als hij hem niet zal vernietigen wil hij vernietigd worden door deze ‘Leviathan’.
Dat laatste gebeurt. Moby Dick duikt op en beukt het hele schip aan flarden. De laatste beelden zijn van het zinkende schip, van drenkelingen en van Ahab, die nog een keer bovenkomt, met touwen vastgebonden aan het gigantische lichaam van de witte walvis. Aldus gekruisigd op zijn aartsvijand verdwijnt hij in de golven. Zijn dood is een extase, een vereniging met het monster. Als hij hem niet kan vernietigen wil hij hem zijn. De freudiaan herkent een der afweermechanismen: identificatie met de vijand. Maar dit is méér.
Ik neig naar een door gender gestuurde interpretatie van Moby Dick. Dit is een mannengemeenschap, geleid door iemand die niet kan verkroppen dat er een stuk van hem is afgebeten. Freudianen zien hier, net als ik, een castratie in. Ahab kan zijn gecastreerde staat niet accepteren. Hij kan zich niet verheugen in het feit dat hij nog leeft. Mannelijke eer drijft hem. Slechts een enkeling onttrekt zich aan de collectieve besmetting door zijn obsessie. Niet Moby Dick is de vernietiger, hij is slechts het instrument ervan. Het is Ahab die dood zaait. Zijn zelfoverschatting wordt gelegitimeerd door een bijbelse strijd tussen goed en kwaad, waarbij Ahab zich steeds meer beweegt naar het kwaad, dat hem fascineert en waarmee hij zich in toenemende mate vereenzelvigt. Dit is méér dan identificatie met de vijand: het lijkt mannelijke doodsdrift. Kun je Moby Dick opvatten als een klassieke studie daarvan? Zou Freud zo’n interpretatie ondersteunen? Dat betwijfel ik, want Freud heeft de doodsdrift niet gekwalificeerd als een specifiek mannelijke drift.
In zijn plot lijkt Moby Dick op een ander verhaal, Michael Kohlhaas van Heinrich von Kleist uit 1810. Op reis naar Dresden worden de hoofdpersoon twee paarden ontstolen, zogenaamd als tol. Kohlhaas’ poging om zijn recht te halen ontaardt in de verwoesting van de hele landstreek door het privéleger dat hij – met een rood waas voor de ogen – heeft opgericht. Mede-mannen volgen ook hier degene onder hen die is gekrenkt, alsof hun eigen eer ook op het spel staat. Kohlhaas doet veel meer kwaad dan het relatief kleine onrecht dat hij bestrijdt. Hij kan niet rouwen. Hij verliest alle gevoel voor proportie, net als Ahab. Wraak, als reactie op een krenking, een verlies. Ook hier is de doodsdrift er niet meteen: Kohlhaas raakt er geleidelijk in verzeild, alsof een duistere kracht hem overneemt. Kan dit ons allemaal overkomen, of is dit eerder een mannen- dan een vrouwenverhaal? Wat zegt Freud ervan?
Freuds Onbehagen in de cultuur begint met een beschouwing over de relatie tussen driftbevrediging en cultuur. De zuigeling streeft naar oneindige lust, maar wordt ‘onvermijdelijk gecorrigeerd door de ervaring’: de baby maakt kennis met het realiteitsprincipe. Onlust kan niet worden vermeden, je bent niet almachtig, dat is de eerste levensles voor elk individu.
Op een collectief niveau heeft de mensheid zich verzekerd van voedsel en veiligheid door het scheppen van grotere gemeenschappen, vervolgt Freud: cultuur is een voorwaarde voor het bevredigen van lust. Maar cultuur kan alleen maar bestaan dankzij beperkingen in het uitleven van seksualiteit en van agressie. ‘Cultuur is gebouwd op driftverzaking.’
Agressie is geen deel van het lustprincipe, maar een gevaarlijke ‘speciale, zelfstandige drift’, meent Freud. Eros is libido die zich richt op liefdesobjecten. Het is de drang om het leven, de soort en de cultuur in stand te houden. Daaraan tegengesteld is de drift om het leven te ontbinden en terug te keren naar de oorspronkelijke staat, de levenloosheid. Het mechanisme van de herhalingsdwang zette Freud op het spoor van de doodsdrift – hij formuleerde dat concept voor het eerst in Jenseits des Lustprinzips uit 1920. In 1930 acht hij de doodsdrift even werkelijk als de Eros of de levensdrift, maar hij merkt dat er grote weerstand tegen bestaat: ‘Want de kindertjes, ze horen het niet gaarne, als de aangeboren neiging van de mens tot het “kwaad”, tot agressie, destructie en daarmee ook tot wreedheid ter sprake wordt gebracht.’
Daarmee verwijst Freud het geloof in het goede in de mens – het idee dat het driftleven uitsluitend bestaat uit Eros – naar de kinderkamer. De zin van de culturele ontwikkeling is nu juist dat zij ons de strijd toont ‘tussen Eros en Dood, tussen levensdrift en destructiedrift, zoals die zich aan de menselijke soort voltrekt’. Als om zijn eigen zojuist omarmde onverschrokken mannelijkheid te onderstrepen, voegt Freud toe: ‘En deze titanenstrijd willen onze kinderjuffrouwen sussen met hun “Eiapopeia vom Himmel”’ – lees: ‘Suja, suja kindje’.
Na dit Götterdämmerungstafereel van strijd tussen Eros en Thanatos beschrijft Freud de geremde staat van de mensen die zich moeten voegen naar de beperkingen die de cultuur oplegt: de dwang tot monogame heteroseksualiteit, het gebod ‘hebt uw naasten lief’ en het verlammende schuldgevoel: het kan nu eenmaal niet anders. Vandaar het onbehagen.
Freuds stelling dat cultuur is gebouwd op driftverzaking lijkt mij juist, maar onvolledig
Freud negeert het gegeven dat cultuur ook is gebouwd op vrouwenruil. Door het bezit van vrouwen hoeven mannen hun driften minder te beteugelen dan vrouwen. Omdat hij hieraan voorbijgaat, blijft zijn hele verhaal over agressie en doodsdrift zo sekseneutraal. Agressie is vooral een mannenprobleem, maar Freud erkent dat niet. Mannen waren en zijn nog steeds verantwoordelijk voor het merendeel van de individuele en groepsverkrachtingen. Terreur achter de voordeur kent voor tachtig procent mannen als daders en geweld in de openbare ruimte wordt voor het grootste deel gepleegd door mannen. Freud is niet de enige die deze ongemakkelijke waarheid omzeilt. ‘Want de kindertjes, ze horen het niet gaarne’, als de neiging van de man tot het ‘kwaad’, tot agressie, destructie en wreedheid ter sprake wordt gebracht, zo zouden we met een variatie op zijn eigen uitspraak over de ‘menselijke’ neiging tot agressie kunnen zeggen.
In veel hedendaagse berichtgeving over voetbalgeweld en criminaliteit wordt de sekse van daders vaag gehouden middels termen als ‘fans’ en ‘jongeren’. Dat verkrachtingen vrijwel altijd mannen als daders hebben wordt wel expliciet gemaakt – zoals in de berichtgeving over de verkrachtingsgolven die India, Zuid-Afrika en Brazilië nu teisteren – maar hoe belangrijk zou het zijn om dit niet vanzelfsprekend te vinden maar door te vragen: wat bezielt mannen? Als iets de gemeenschap ontwricht, dan zijn het systematische verkrachtingen van vrouwen. Waarom ontwrichten mannen zelfs ook hun eigen gemeenschappen op die manier? Moeten we concluderen dat vooral mannen zijn behept met doodsdrift?
Er zijn zeker tijden geweest dat mannen veel gewelddadiger waren dan in de onze en er zitten wel degelijk remmen op mannelijke agressie, maar die werken onvoldoende. Is de cultuur, die de rem zou moeten zijn, aan het einde van haar krachten? De analyse van Abram de Swaan in zijn voortreffelijke boek Tegen de vrouwen (2019) is dat we ons in een uiterste krachtmeting bevinden, maar dan niet die van een sekseneutrale Eros tegen een even sekseneutrale Dood, zoals het freudiaanse Götterdämmerungsverhaal het wil, maar van conservatieve mannen tegen zich emanciperende vrouwen.
Vrouwen zijn wereldwijd bezig zich te ontworstelen aan de patriarchale wet dat mannen vrouwen kunnen uitwisselen om hun onderlinge relaties te bevestigen. Díe basispremisse van cultuur geldt op sommige plekken van onze wereld bijna niet meer en daartegen is een gigantische tegenbeweging op gang gekomen van jihadisten, rechtsisten en mannisten, zoals De Swaan hen noemt. Hij legt de seksepolitieke agenda’s bloot van radicale orthodox religieuzen wereldwijd en van conservatieven en populisten in een reeks van landen, waaronder ook radicaal rechts in Nederland.
Deze analyse maakt ons veel minder machteloos dan het freudiaanse pessimisme, waarin cultuur nu eenmaal het strijdtoneel is van levensdrift tegen doodsdrift, niets aan te doen. De grenzen van wat cultuur vermag zijn bereikt, leg het hoofd maar in de schoot: je zou het, met Freud, kunnen denken bij het haast onafwendbaar lijkende uiteenvallen van Europa, dat monument van beschaving, die monumentale rem op het Europese oorlogszuchtige nationalisme dat eraan voorafging. Maar als het gaat om een heel andere aanstaande cultuurverandering, om een krachtmeting tussen mannen en vrouwen zoals De Swaan die schetst, hebben we niet zozeer een reden tot pessimisme als wel een reden tot activisme. Inzicht in de mannelijke agressie is daarbij onontbeerlijk. Freud heeft ooit ruiterlijk toegegeven dat hij vrouwen niet begreep: Was will das Weib? Ik vraag me af: Was will der Mann?
Ik heb zelf sinds mijn prille jeugd graag een jongen willen zijn, dus het is nu niet zo dat mannen voor mij totaal raadselachtig zijn. Maar die agressie, dat wat Freud doodsdrift noemt, die begrijp ik maar ten dele. Daarom onderzoek ik de verbeelding van mannelijkheid in romans en films, waarin ik keer op keer het raadsel man getoond en zelfs ontraadseld zie. Literatuur en film thematiseren de doodsdrift van mannen. Vaak gaat het dan echter over mannelijke agressie als doodlopende weg. Mannen lijken ermee te willen kappen. Wat motiveerde die mannelijke doodsdrift dan en is, of wás, het eigenlijk wel doodsdrift? Keren we terug naar Moby Dick, waarmee ik begon.
Wat kapitein Ahab drijft is het onvermogen om zijn verlies te nemen. Ahab kan niet rouwen: zijn onvermogen ontketent het dodelijke avontuur. De castratie is onacceptabel voor een man. De stuurman Starbuck tracht hem tot rede te brengen en wil hem zelfs vermoorden om iedereen daardoor veilig thuis te kunnen brengen, maar is daartoe op het moment suprême niet in staat.
In veel verhalen zit zo’n man die niet meer mee wil doen in de destructieve waan van de leider, maar die aarzelt om het vonnis te vellen omdat hij, zoals in Bordewijks Karakter met zoveel woorden wordt gezegd, daarmee als zoon ook zijn eigen stam afzaagt. Hij onttroont dan niet alleen zijn vader als man, maar ontneemt zichzelf ook de illusie dat mannelijkheid hem zou kunnen beschermen tegen verlies. Die illusie, daar draait het om. Die maakt mannen kwetsbaar voor het plegen van geweld. Paradoxaal, dus: kwetsbaar niet voor het ondergaan maar voor het uitoefenen van agressie.
Freuds castratietheorie is van alle kanten aangevochten, door feministen als Germaine Greer, Simone de Beauvoir, Juliet Mitchell en Sander Gilman, maar ook vanuit de psychoanalyse zelf, door Karen Horney, Nancy Chodorow, de late Lacan en vele anderen. Onder hen de filmcritica Kaja Silverman die Lacans castratiebegrip inzet voor de analyse van films in haar boek The Acoustic Mirror. Zij stelt dat baby’s en peuters van beide seksen voorafgaand aan de ontdekking van het sekseverschil al scheidingen moeten verwerken en verliezen moeten ondergaan. Op zoek naar het behoud van lustervaringen is onlust onvermijdelijk. Je bent niet almachtig. Je moeder of primaire verzorger is niet altijd beschikbaar. ‘Castratie’ in de zin van pijnlijke subjectwording die zowel verlies (van gelukkige symbiose) als winst (aan taal en ik-besef) impliceert, geldt voor allen. Maar jongetjes ontvangen mannelijkheid als overlevingsstrategie.
Als vrouwen dragers zijn van tekort, denkt de jongen, waarom lijd ik dan?
De centrale stelling dat cultuur is gebouwd op driftverzaking lijkt mij juist, maar onvolledig. Onder Freuds critici was het de
antropoloog Claude Levi-Strauss die het machtsverschil tussen mannen en vrouwen centraal stelde in zijn theorie van het cultuurvormende proces: bij hem komt de sociale wereld tot stand doordat mannen onderling vrouwen uitwisselen. Vrouwen zijn bezit en ruilwaar. Door het geven van dochters aan mannen van andere families ontstaat verwantschap en samenwerking. Zo functioneert een patriarchale samenleving. Volgens de feministische antropologe Gayle Rubin in haar invloedrijke essay The Traffic in Women geldt dit nog altijd, al vechten feministen dit systeem aan.
De interpretatie van het sekseverschil geeft het jongetje in elk geval een wapen in handen om zijn eigen eerdere verliezen te loochenen en op het meisje te projecteren: ik heb wat mijn zusje mist. Silverman laat zien hoe boosaardig Freud sympathiseert met het jongetje en diens triomfantelijke minachting die hij bij het lokaliseren van zijn eigen penis kan gaan koesteren voor het ‘gemutileerde schepsel’ dat zijn zusje is. Mannelijkheid wordt jongetjes op die manier toegeworpen als troostprijs. Maar juist doordat jongetjes die troostprijs nagegooid krijgen wordt het voor hen moeilijker om te gaan met verlies. Er is hun iets anders beloofd. Vrouwen zijn de dragers van tekort, waarom moet ik dan iets inleveren, waarom lijd ik dan?
Mannelijkheid staat het omgaan met frustratie in de weg. En dat is nu wat veel mannenverhalen steeds weer laten zien. Michael Kohlhaas brengt een leger van mannen in stelling om zijn verlies te compenseren. Het is een bodemloos gat. Het gaat alleen maar over wanneer je je hoofd buigt voor dat wat je niet kunt veranderen.
Is dat monumentale verzet van mannen tegen verlies nu doodsdrift? Ik denk het niet. Het is iets anders. Het is het aan mannen aangeleerde onvermogen om een verlies te nemen. Meisjes en vrouwen leren dat van jongs af aan. Het tekort wordt ons meisjes ingepeperd. Dat leidt ook tot allerlei narigheid, zoals tot het te snel accepteren van verlies, tot het ons niet verzetten, tot het naar binnen keren van onze agressie, maar het leidt minder snel tot die overreactie naar buiten toe, waarmee mannen meer vertrouwd zijn, maar die nooit helpt.
Ik waag het dus Freuds concept van de doodsdrift in twijfel te trekken. Ik denk niet dat mannen doodsdriftig zijn. Voorzover doodsdrift agressie is, is het mogelijk iets anders dan de pure drang om zichzelf en anderen te doden: het is het niet kunnen aanvaarden van verlies. Verlies is echter onontkoombaar: het leven begint en eindigt ermee. Subjectwording is zelf al een vorm van scheiding en verlies, volgens Lacan, en aan het einde van het leven staat de dood voor de deur, het ultieme verlies. Leven is leren te sterven, of mogelijk is de bestemming van het leven zelfs de dood.
Dat idee opperde Freud in zijn al genoemde eerdere essay, Jenseits des Lustprinzips uit 1920, waarin hij het concept van de doodsdrift muntte, deels op basis van de zo alomtegenwoordige agressie, deels op grond van klinische observaties van de herhalingsdwang: een kind speelt moeilijke situaties steeds weer na om er greep op te krijgen, soldaten die vochten in de Eerste Wereldoorlog herbeleefden in hun analyse bij Freud keer op keer de traumatische situaties die ze achter de rug hadden. Voorbij bleek steeds allerminst voorbij. Velen van ons zullen de herhalingsdwang herkennen in het steeds weer vallen op de verkeerde, in het telkens vervallen in de patronen waar je juist van af wilde.
Het opmerkelijke is dat de psychoanalyse leert dat herhalingsdwang bestaat ómdat alleen herhaling de kans biedt het trauma te verwerken, er om te rouwen en ervan bevrijd te raken. Daar is de hele psychoanalytische kuur op gebouwd. Ook in de analyse zul je het trauma herhalen door het te projecteren op de analyticus/ca en daardoor wordt het mogelijk je ‘eruit te herhalen’. Herhalingsdwang is dus niet zozeer doodsdrift als wel het zoeken naar een uitweg.
Maar in Jenseits des Lustprinzips schijnt Freud dat mechanisme van ‘eruit herhalen’ zelf te zijn vergeten! Het herhalen kan ook wel mislukken, waardoor vreselijke symptomen als automutilatie en andere vormen van dwangmatige zelfbeschadiging de overhand krijgen op de levensdrift. Die lijken dan voort te komen uit een doodswens, maar het verlangen naar de dood, of de doodsdrift, lijkt me secundair: een gevolg van gefnuikte levensdrift in plaats van een ‘speciale, zelfstandige drift’ die Freud erin ziet.
Ik neem het risico dat ik mezelf nu in de kinderkamer heb gemanoeuvreerd waar Freud zo geringschattend op neerkijkt omdat de kinderjuffrouwen daar eiapopeia de ogen sluiten voor de realiteit van de agressie. Maar nee, daarvoor sluit ik mijn ogen allerminst. Ik wil er, samen met mannen die bedanken voor hun troostprijs, achter zien te komen waarom de cultuur niet vordert in vreedzaamheid. Waarom Europa uit elkaar dreigt te vallen, waarom het geweld tegen vrouwen en meisjes eerder toe- dan afneemt, waarom het roofkapitalisme zijn gang kan gaan, waarom we letterlijk stikken in de CO2.
Freuds antwoord dat het de doodsdrift is die deze voortgang blokkeert lijkt me fatalistisch en bovendien vraag ik me af of deze theorie niet eerder uit het zicht houdt wat we zo nodig moeten begrijpen: wat mannelijke agressie motiveert. Wat er achter machismo zit. Waarom mannen zich bedreigd voelen door het vooruitzicht op gelijke voet te leven met vrouwen. Wat er eigenlijk aan scheelt. Wat mannen denken te moeten en wat ze mogelijkerwijze nodig hebben: verlost te worden van de illusie van mannelijkheid. Want die biedt geen oplossing: die is zelf een probleem.
Bas Heijne wijdde in 2016 een rijk essay aan Freuds Onbehagen in de cultuur. Heijne analyseert de ‘menselijke neiging tot agressie en geweld’ als een poging om het realiteitsprincipe ongedaan te maken. Populisten als Trump en Poetin moedigen dat aan. Zij voeden collectieve verlangens naar lust, macht en autonomie met onrealistische beloften die niet langer op enige feitelijkheid zijn gebaseerd. Alles kan en moet, nu meteen, ‘de wereld zal zich, goedschiks of kwaadschiks moeten voegen naar jouw beeld van de wereld’.
Wat ik hieraan toevoeg is dat dit proces niet sekseneutraal is. Kleine jongens groeien op met een door de beloftes van mannelijkheid gematigd realiteitsprincipe. Dat blokkeert hun vermogen met grenzen om te gaan. De politieke arena wordt hierdoor mede bepaald. Moby Dick lezend kan ik de gedachte niet van me afzetten dat Ahab een prefiguratie is van Donald Trump, die gedreven door een vermeend tekort er op uit is dat recht te zetten: Make America Great Again als een doldrieste tocht met gerafeld tuigage over de wereldzeeën een spookbeeld achterna. Het verhaal van Ahab past op menige mannelijke dictator, die in onze tijd zijn schip van staat met bewoners die hem navolgen naar de ondergang voert.
Heijne schrijft: ‘Wie Freuds realiteitsprincipe erkent, zal de wereld willen hervormen. Wie het realiteitsprincipe ontkent zal haar willen vernietigen.’ Ik ben het daarmee eens. Daarom pleit ik ervoor in het hervormingsplan op te nemen dat het realiteitsprincipe onverkort gaat gelden voor iedereen. Ongelijkheid tussen de seksen, de illusies van mannelijkheid, ze creëeren het beschavingstekort waar de wereld mee worstelt.
Dit essay schreef Maaike Meijer op uitnodiging van De Balie voor de reeks Publieke Intellectuelen. Zij draagt een langere versie van dit essay voor op 16 januari, en gaat daarna in gesprek met Bas Heijne. Kijk voor meer informatie op www.debalie.nl
Download de pdf
Was will der Mann? – De Groene Amsterdammer